Ontwikkeling van de zeilscholen
Voor de tweede wereldoorlog was zeilen, in ieder geval buiten Friesland, min of meer een elitesport. Leren zeilen, was ook het leren van de omgangsvormen, gedragsregels en kledingvoorschriften aan boord van keurig gelakte houten jachtjes. Dit kon gedaan worden op een beperkt aantal (ANWB-)bondszeilscholen, o.a. op de Kaag en in Sneek.
Sommige kinderen uit de Randstad gingen op zeilkampen in Friesland, meestal georganiseerd door organisaties die voorkwamen uit de diverse zuilen waarin het maatschappelijk leven in Nederland in die tijd was opgebouwd.
Na de oorlog werden deze zeilkampen op een meer structurele, maar nog steeds sterk kerkelijk of ideologisch georiënteerde basis hervat. Daarnaast ontstonden in de 60-er jaren van de 20e eeuw ook onafhankelijke, zeilscholen die het (leren) zeilen als een vakantiebestemming voor volwassenen en later ook steeds meer voor jeugdigen aanboden. Ook de ANWB-bonds-zeilscholen richtten zich steeds meer op een jeugdig vakantiepubliek. Met de ontzuiling en ontkerkelijking van Nederland verdwenen de meeste organisaties die het leren van zeilen voor een zeer bepaalde doelgroep aanboden of gingen zulke organisaties (zoals bij voorbeeld het oorspronkelijk katholieke Vinea Domini) over in gewone (commerciële) zeilscholen.
Door deze ontwikkeling was er rond 1985 een groot aantal zeilscholen in Nederland die niet onder een overkoepelende instantie waren ondergebracht. Organisaties als de ANWB en de KNWV hadden slechts een zeer beperkte invloed op deze "markt". Onder lichte druk van de overheid, die de opleiding van vrijwilligerskader voor de breedte- en jeugdsport wilde stimuleren, maar ook reguleren, ontstond een overkoepelende instantie - de Commissie Watersport Opleidingen (CWO). Bedoeling was het garanderen van kwaliteit door opleiding van (vrijwilligers-)kader en eenheid in diplomering.
Dit was niet eenvoudig omdat het materiaal waarmee les gegeven werd intussen nogal divers was geworden. In de houten gelakte BM-ers of tjotters van voor de wereldoorlog werd nog wel gevaren, maar daarnaast was er een enorm scala aan (meest polyester) schepen in allerlei afmetingen en mate van sportiviteit (lees snelheid en (in-)stabiliteit). Bovendien maakte het windsurfen op het merendeel van de zeilscholen een belangrijk deel uit van de aangeboden activiteiten.
Naast deze ontwikkeling van het materiaal was er ook en sterke verschuiving in de leeftijd van de leerlingen / vakantiegangers. Alleen al door het feit dat de deelnemers steeds jonger werden was een aanpassing van het materiaal en van de lesmethoden noodzakelijk.
Zeilinstituut de Bird.
Al vanaf de oprichting in 1965 heeft de Bird zich gericht op het geven van zeillessen en zeilvakanties, waarbij uitgegaan werd van de wensen van de bezoekers en het te bereiken doel niet vanuit de organisatie werd opgelegd. Ten opzichte van de meeste toenmalige zeilscholen was het verschil bovendien dat dit niet gebeurde in een school- of kampsfeer, maar vanuit een luxe verzorgde accommodatie. Om die reden is ook gekozen voor de benaming "zeilinstituut".
Door dit inspelen op de wensen van de zeilschool klanten heeft De Bird steeds vooraan gestaan in het opnemen van nieuw materiaal in haar aanbod. Surfen werd een jaar na de introductie van deze nieuwe (water-)sport in Nederland opgenomen als keuzemogelijkheid. Dit vergde een sterke verandering in lesmethodiek en in de benadering van het veiligheidsaspect. Het toenmalige uitgangspunt van de zeilwereld dat een te water geraakte persoon een directe reddingsactie nodig maakte, kon bij het surfen moeilijk worden gehandhaafd. Aan de andere kant heeft de Bird vanaf het begin de verplichting een zwemvest te dragen bij het surfen doorgevoerd; iets waartegen aanvankelijk in de surfwereld vreemd werd aangekeken.
Ook heeft de Bird als een van de eersten de noodzaak gezien het zeilmateriaal aan te passen aan de leeftijd van een groot gedeelte van deelnemers. Daarvoor is van de Noorse Laerling een speciale zeilschoolversie ontwikkeld die voor de meeste beginnende jonge kinderen aantrekkelijker was dan de Optimist die bij zeilverenigingen en andere zeilscholen vaak werd gebruikt. Het varen zonder instructeur aan boord leidde tot het opzetten van een geheel nieuwe manier van begeleiden van jonge zeilers.
Aan de andere kant van het spectrum heeft de Bird steeds een aantal (ook grotere) platbodems ter beschikking gehad voor die bezoekers die met een dergelijk schip willen leren varen, of onder begeleiding wat comfortabeler in de omgeving van Heeg rondtoeren. De 8 meter Friese schouw Bird I is het enige schip dat gedurende de volledige 40 jaar van het bestaan van het zeilinstituut voor de Bird heeft gevaren.
De ruggengraat van de vloot van de Bird is gedurende het gehele bestaan de kielboot van ca 6 meter lengte geweest waarin een aan boord zijnde instructeur les geeft aan 3 of 4 cursisten. Ook dit materiaal is in de loop der jaren veranderd van de houten 16 kwadraat naar de Polyvalk. Naast deze gaffelgetuigde schepen zijn er echter ook steeds een of meer boten met torentuig in de vloot aanwezig geweest, zoals de Efsix of de Randmeer.
Nu er in Nederland een groot arsenaal is aan jeugdigen met een redelijke basiskennis van het zeilen, ontstond er ook vraag naar materiaal met meer snelheid en spektakel speciaal voor jeugdigen. Een tijdlang is dit vooral in het surfen gezocht, maar steeds meer komen hiervoor zwaardboten en catamarans in trek. Voordat speciaal voor jeugdigen geschikte zwaardboten waren ontwikkeld experimenteerde de Bird al met Lasers met aangepast zeiloppervlak. Tegenwoordig is er een groot aanbod aan speciaal voor jongeren met een nog niet zo groot gewicht ontwikkelde zwaardboten, zoals bij voorbeeld de Splash en de Topaz. De al ontwikkelde lesmethoden voor begeleiden van jeugdboten, moesten hiervoor worden aangepast.
De Bird heeft door de uitgangspunten van het zeilinstituut steeds voorop gelopen in het gebruik van nieuwe scheepstypen en in het ontwikkelen van methoden om daar prettig en verantwoord mee te varen onder leiding van daarvoor volgens CWO-normen opgeleide instructeurs.